Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Dan zal Ik u doen nederdalen met degenen die in den [49]kuil nederdalen tot het [50]oude volk, en zal u doen nederliggen in de [51]onderste plaatsen der aarde, in de [52]woeste plaatsen, [die] van ouds geweest zijn, met degenen, die in den kuil nederdalen, opdat gij niet bewoond wordt; en Ik zal het [53]sieraad herstellen in het [54]land der levenden. 49. Dat is, in het graf, gelijk dikwijls; dat gij zult zijn als de doden, begravenen en vergetenen. 50. Hebreeuws, volk der eeuwigheid; dat is, oudheid; versta, die vanouds af, in voortijden, van het begin der wereld onder hen gevaren zijn. Zie van het woord Olam, Jer.2:20; alzo in het volgende. 51. Hebreeuws, de aarde der benedenheden. Alzo onder hfdst.32 vs.18, enz. 52. Hetzelfde wordt met andere woorden gezegd. 53. Dat is, mijn land Kanaan, Jeruzalem en mijn volk van Juda [over welker ellende en verwoesting gij zegt, Heah! vs.2], die zal Ik verlossen, en in zulk een staat herstellen, dat zij het sieraad en de heerlijkheid der ganse aarde zullen zijn, tot een voorbeeld van hetgeen Ik mijn ganse kerk door den Messias zal doen op de aarde en in het hemels Kanaan; zie Ps.48:3; boven hfdst.20 vs.6, en onder hfdst.37 vs.11, enz.; Ef.5:27; Openb.21:2. 54. Dat is, op de aarde, onder de mensen die leven; zie Ps.27:13.